Genegen zijn
Mijn moeder naast me op de rand van het bed.
Ik, nog even op de knieën, gevouwen handen:
‘de nacht breekt aan, we moeten slapen gaan
en al zijn we nog zo klein, laat ons toch
Uw schaapje zijn.’ Dan onder de wol
een toekomst in, die morgen is
ingestopt in wolken geborgenheid.
Niets is nog verwonderlijk, de woorden niet
de taal. Onnozelheid is nog om lief te kozen
wereld is nog eeuwig, in den hoge nog nabij.
Ik zit op de rand van mijn moeders bed
streel haar hand, kijk naar de gesloten ogen
wijze vrouw, om weemoedig lief te hebben.
Haar nacht breekt aan, ze moet maar slapen gaan.
Marieke van Leeuwen
2011